de Steensplinter
archetypen van de maçonnieke tempel
|
deel 3 |
Bosjesman-familie rondom het kampvuur Archetypen van de maçonnieke tempel deel 3: Vuur, taal en moraal eerder gepubliceerd: in KEN UZELVE september 2007 Overige afleveringen: 1. inleiding 2. reizend van het oosten naar het westen 4. Amduat de reis van de zon door het noorden 5. op uzelf komt het aan 6. de verborgen bouwmeester 7. profane 'maçonnieke' symboliek 8. de innerlijke mens 9. de weg naar de middenkamer In voorbereiding (verschijnt binnenkort): 10. het kosmische licht 11. zeven duizend jaar zomer sintjan 12 ritueel zonder functie 13. de twaalf wachters van het 'eeuwig westen' terug naar Steensplinter Grotschildering van paard, (Frankrijk, IJstijd, ca. 15.000 v.C.) Speerwerper Benen fluitje Vrouwekopje versie 8.12 |
vuur, taal en moraal J.A. den Ouden When the wood was gathered and the fireplace set, Grod, the man who walked in front with Brun, uncovered a glowing coal wrapped in moss and stuffed into into the hollow end of an auroch's horn. [...] Grod had nurtured the burning ember anxiously while they travelled. The hot coal from the fire of the night before had been started by a hot coal from the previous evening's fire and could be traced back to the fire they had re-kindled on the remains of the fireplace at the mouth of the old cave. [...] Maintenance of the fire could only be entrusted to a male of high status. If the coal died out, it would be a sure sign that their protective spirits had deserted them, and Grod would be demoted from second-in-command to the lowest ranked male position in the clan; a humiliation he did not care to suffer. His was a great honour and a heavy responsibility. (Jean M. Auel in 'The Clan of the Cave Bear', Hodder and Stoughton, UK, 1980) Eén van de belangrijkste dingen die de mens van het dier onderscheidt, is het gebruik van het vuur. Dit gebruik is wellicht al meer dan 750.000 jaar oud en daarmee vele malen ouder dan de moderne mens. Dit in tegenstelling tot de techniek om zelf vuur te maken, die van relatief recente datum is (vermoedelijk hooguit 50.000 jaar). Grasbranden, bijv. door broei of als gevolg van blikseminslag, komen op savannen regelmatig voor en zijn vooral noodlottig voor insecten en kleine dieren, die zich niet tijdig uit de voeten kunnen maken. Na afloop verschijnen dan de aaseters op zoek naar smakelijk geroosterd voedsel en vermoedelijk was daar ook de 'homo erectus' bij. Op een gegeven moment is iemand op het idee gekomen een brandende tak mee te nemen en een kampvuur te maken. Geschenk van de goden Vanwege de relatie met blikseminslag werd van oudsher het vuur letterlijk als 'een geschenk van de goden' beschouwd: het product (sperma) van een copulatie tussen hemel en aarde, dat voortdurend brandend (levend) gehouden moest worden. Een zware opgaaf, zeker gezien de rondtrekkende levenswijze van de toenmalige jager-verzamelaars. Want hoe draag je lopend vuur met je mee, zonder jezelf te branden en zonder het risico dat het door gebrek aan lucht of door regen uitdooft? Tegenover deze praktische problemen stonden echter essentiële voordelen. Met als eerste dat door koken meer, vooral plantaardig voedsel (zoals knollen, wilde granen en bladgewassen) beschikbaar kwam en het voedsel als geheel beter verteerbaar werd. Hetgeen in een betere gezondheid en overlevingskansen resulteerde. Belangrijkste was echter, dat het vuur bescherming bood tegen roofdieren. Vóór die tijd werd vooral in boomtoppen overnacht, die gezien de in holen van roofdieren gevonden menselijke resten met knaagsporen, maar een zeer beperkte bescherming boden. Met als gevolg dat ook vandaag kinderen nog steeds bang zijn voor het nachtelijk duister en 'vallen' tot het belangrijkste repertoire van nachtmerries behoort. Door de aanwezigheid van een kampvuur (liefst onder een overhangende rotswand die rugdekking bood en het vuur beschermde tegen regens) was de mens niet meer voortdurend op de vlucht, maar werden roofdieren op een afstand gehouden en ontstond de mogelijkheid tot sociale communicatie met een gevulde maag. Algemeen wordt aangenomen dat dit een belangrijke stimulerende factor in het evolutieproces naar 'homo sapiens sapiens', de moderne mens is geweest. In die zin bezitten de oude mythen, die de goddelijke 'brenger van het vuur' als de stichter van de beschaving zien, een grote kern van waarheid. Maar ook in onze huidige technologische beschaving is de magie van het vuur nog steeds aanwezig en staat een knisperende open haard nog steeds symbool voor licht en warmte en voor gevoelens van geborgenheid en verzadiging (desnoods elektrisch en voorzien van afstandsbediening). Taal en ritus Alle hogere zoogdieren kennen een primaire vorm van taal, waarmee ze elkaar lokken of waarschuwen, uiting geven aan gevoelens van liefde of angst, hun territorium afbakenen, enz. Ook onze communicatie met jonge kinderen en huisdieren is hierop gebaseerd. Bij deze vorm van taal wordt nog geen onderscheid gemaakt tussen geluiden en lichaamstaal, maar vloeien deze in elkaar over. De communicatie gebeurt met het hele lichaam en blijft beperkt tot heel primaire boodschappen (zoals: 'ik heb honger!'). H.J. Mac Gillavry wijst in 'Belang van ritueel' (Steensplinter, 2003) op het innige verband tussen deze vorm van communicatie en het uitvoeren van rituelen en merkt op dat de verschillen tussen mensen en dieren daarbij slechts gradueel zijn. Ook dieren kennen rituelen, zij het niet zo uitgebreid als mensen en met een veel lager abstractieniveau. Dit in tegenstelling tot de mens, die puur met klanken subtiele abstracties kan overbrengen, zonder daarbij zelfs lichamelijk aanwezig te zijn (bijv. via de telefoon). Vanwege deze pre-menselijke oorsprong vormen taal en rituelen onderdeel van de grondslagen van ons menselijk denken en handelen. Zonder taal en ritus zouden wij ons stuurloos en onvolledig voelen en door deelname hieraan bevestigen wij onze identiteit. Tegelijkertijd structureert taal ons denken, want wat niet onder woorden kan worden gebracht, kan moeilijk worden doordacht, of met anderen worden gedeeld. Een bekend voorbeeld van een bewust gebruik van de structurerende werking van taal en (rituele) handelingen is bijv. de militaire training. Of de deelname aan onze ritus, die (deels) tot doel heeft de deelnemers om te vormen tot maçons en bij hen een maçonnieke manier van denken teweeg te brengen. Symbolen en mythen Uit antropologische en archeologische gegevens blijkt dat de ontwikkeling van het menselijk taalvermogen parallel loopt met die van 'homo erectus' tot 'homo sapiens sapiens' en dat het kampvuur daarin een belangrijke rol heeft gespeeld. Iemand die voortdurend strijd moet leveren om te overleven, heeft immers weinig mogelijkheden tot het ontwikkelen van subtiele affectieve gevoelens. Of zoals Bertold Brecht het stelde: 'zuerst kommt das Fressen und dann die Moral!' Door het creëren van een kunstmatige sfeer (halve bol) van licht, warmte en veiligheid rond het kampvuur bewees de mens niet alleen zijn superioriteit ten opzichte van roofdieren, maar kreeg ook tijd voor diepere sociale contacten. Voor de jager bijvoorbeeld om te verhalen hoe kundig en dapper hij was bij het verschalken van het wild. Of voor de andere stamleden om verslag te doen wat zij die dag beleefd hebben, de plek waar rijpe bessen groeien, de kwalen van de ouderen van de groep en de belevenissen van de kinderen. Daarvoor is een gestructureerde taal nodig, die rijk is aan nuances, symbolen en mythen. Onderzoek onder hedendaagse jager-verzamelaars heeft uitgewezen dat deze mensen allesbehalve primitief denken en dikwijls een ingewikkelde sociale en orale cultuur in stand houden. Of zoals een boer in het grensgebied van het toenmalige Rhodesia mij vertelde: "Op zondag gaan wij in smoking aan een met linnen en kaarsen gedekte tafel, luisteren naar klassieke muziek, dragen gedichten voor en houden filosofische gesprekken. Dat lijkt wellicht absurd, hier midden in de rimboe. Maar doe je dat niet, dan krijg je last van de 'graskolder' en loop je in de kortste keren in je blote kont op een bot te kluiven. Decorum helpt je overleven. Dat heb ik van de inheemsen hier geleerd." Waardestelsels Naast het spreken van de taal en kennis van de mythen, is voor deelname aan een groep essentieel dat men de daar geldende normen en waarden (= moraal) onderschrijft. In tegenstelling tot wat religies vaak beweren, bestaan voor deze waarde-stelsels geen objectieve (of absolute) normen en kan iets dat in de ene cultuur strikt verboden is (bijv. ritueel kannibalisme) in een andere cultuur als heilige plicht worden beschouwd. Bovendien zijn menselijke gedragingen (en daarmee deze waardestelsels) allesbehalve strikt rationeel. Om dit soort stelsels te kunnen begrijpen en analyseren zijn door O. Morgenstern en J. von Neumann in 'Theory of Games and Economic Behavior' (Princeton, 1944) wiskundige modellen ontwikkeld, de zgn. 'speltheorie'. M. Ridley wijst er in 'De oorsprong van de moraal' (Contact, 1997) op dat - in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht - volgens deze speltheorie egoïstisch en gewelddadig gedrag een slechte overlevingsstrategie blijkt te zijn. En dat een democratisch leiderschap in combinatie met een gematigd altruïsme niet alleen op de langere termijn voor alle leden van de groep de meeste voordelen biedt, maar ook de meeste nakomelingen oplevert (en daarmee een evolutionair voordeel). V. Jansen en M. van Balen komen in 'Nature' van 30 maart 2006 tot soortgelijke conclusies. 'Edele wilde' Dit 'morele' gedrag is niet specifiek menselijk en komt overal in de natuur voor, ook bij mensapen. Door de veiligheid van het vuur kreeg het bij de mens de gelegenheid zich verder te ontwikkelen tot een ingewikkeld stelsel van normen en waarden. De idee van de onbeschaafde, a-morele inboorling die zonodig 'gered' en de zegeningen van de westerse beschaving moet worden bijgebracht, is dus onjuist en vooral een voorbeeld van een misplaatst 19e eeuws superioriteitsgevoel. Evenals trouwens de 18e eeuwse verheerlijking van de nog niet door de beschaving bedorven 'edele wilde'. Ook de jager-verzamelaar is beschaafd, zij het op een andere manier. En veel aspecten van ons denken (met name in ons collectieve geheugen) dateren nog uit de tijd dat wijzelf als zodanig rondtrokken. Al in 1723 werd door J. Anderson in 'The Constitutions of the Free-Masons' gewezen op de verplichting van vrijmetselaren om niet te koesteren wat ons scheidt, maar te zoeken naar de universele waarden die ons als mensen binden. Dat geldt niet alleen voor de broeder in smoking naast ons, maar ook voor die jager-verzamelaar uit ons eigen verleden, die vanaf de rand van ons collectieve onderbewustzijn nog steeds zijn stem laat horen. Het kampvuur kan daarbij beschouwd worden als de symbolische tempelruimte, waar ca. 750.000 jaar gelden de menselijke beschaving een aanvang nam. vorige artikel naar begin artikel volgend artikel |
© 2011 - uitgeverij de Steensplinter - All rights reserved |