Deugd werd niet beloond

      

het korte leven van een Naardense vrijmetselaarsloge (1804-09)


      

H.J. Beunk



Een publicatie die past in de hedendaagse trend. Want je kunt geen krant openslaan, of je komt wel een artikel over een of ander historisch onderwerp tegen. Veel daarvan gaan over 'onze' Gouden Eeuw, toen ' wij ' nog een Europese grote mogenheid waren.
Helaas voedt een deel van dit soort verhalen eerder een misplaatst soort meerderwaardigheidsgevoel en een bedenkelijk soort provincialisme, dan dat zij inzicht geven in historische processen.

Want bij een wat minder oppervlakkige beschouwing blijkt die zgn. Gouden Eeuw toch ook heel wat nare kantjes te hebben gehad.
Eén daarvan was, dat Nederland geregeerd werd door een zichzelf in stand houdende elite, die nog geen kwart van de bevolking vertegenwoordigde en vooral goed voor zichzelf zorgde. Terwijl de rest van de bevolking geen enkele vorm van burgerrecht had. Niet omdat ze iets misdaan hadden, maar omdat ze uit de verkeerde ouders waren geboren, of lid waren van het verkeerde kerkgenootschap.
Een situatie, die wellicht te rechtvaardigen was tijdens de verbitterde godsdienstoorlogen aan het eind van de 16e eeuw, maar 200 jaar later aan alle kanten begon te wringen.

Niet alleen omdat door generaties wanbestuur Nederland van een technologische voorloper een industrieel achterlijk land was geworden. Want terwijl in Engeland machinale weefgetouwen en breimachines hun intrede deden en al in 1779 de eerste gietijzeren bruggen gebouwd werden, draaide hier alles nog op handarbeid en houten windmolens. Maar met name, omdat naast puissante rijkdom ruim de helft van de bevolking in diepe armoede leefde en zowel fysiek als psychisch er zo slecht aan toe was, dat voor veeleisende beroepen mensen van elders uit Europa aangeworven moesten worden.

Het is in deze sfeer— van morele corruptie en een verzet tegen een vermolmd ancien regime — dat hier allerlei uit Amerika en Frankrijk afkomstige ideeën over volkssoevereiniteit en eigen verantwoordelijkheid hun intrede deden. Gevoed door een algemeen gedeeld gevoel om een punt te zetten achter de tot op het bot vermolmde 16e eeuwse republiek en een nieuwe start te maken. Aansluiting te zoeken bij de in Europa rondwarende nieuwe tijdsgeest, die zich kenmerkte door het praktisch toepasbaar maken van allerlei aspecten van het wetenschappelijke denken en een nieuwe burgerlijke maatschappijstructuur op basis van aan de klassieke Oudheid ontleende humanistische waarden.

Een typisch voorbeeld van dat gevoel is Paul Strick van Lindschoten, ambachtsheer van een gelijknamige cluster van dorpen ten westen van Utrecht, die in de wintermaanden met plaatselijke boeren discussieavonden over het agrarische bedrijf belegde. Waarom ze dit zus deden en dat zo. Waaruit hij als lid van de Nationale Vergadering een aanzet voor een landelijk agrarisch beleid formuleerde.
Eenzelfde onbevooroordeelde empirische benadering vinden we bij Martinus Nieuwenhuyzen, die op grond van dit soort ervaringsgesprekken een onderwijspedagogiek ontwikkelde.
En bij de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, die overal in het land initiatieven tot volkontwikkeling nam en wetenschappelijk onderzoek stimuleerde.

Vanuit dat perspectief werd hier in 1795 de oude Republiek vervangen door de Bataafse Republiek, die zich spiegelde aan het Franse en Amerikaanse voorbeeld.
Dat bij dit soort initiatieven vaak vrijmetselaren betrokken waren, is een gegeven. Belangrijker is echter dat hun optreden algemene steun en waardering ondervond.
Want als één ding opvallend is voor deze periode (rond 1800), dan is het wel de algemene waardering van de vrijmetselarij en het ontbreken van fundamentele geschilpunten binnen de loges. Natuurlijk waren er ook toen mensen die het te lang vonden duren en anderen die het allemaal wel erg snel vonden gaan. Maar die verschillen waren persoonlijk en niet gebonden aan politieke stromingen.
Echt inhoudelijke geschilpunten waren er eigenlijk niet en om die reden zagen broeders van patriottische en oranjegezinde origine er geen enkel bezwaar in om gezamenlijk een loge te vormen.

Dat kwam onder andere tot uiting in 1799, toen op aandrang van de naar Engeland gevluchte stadhouder Willem V in Noord-Holland een Engels- Russisch invasieleger landde. Bij deze landing was de latere koning Willem I aanwezig, die in een proclamatie Nederland opeiste, aankondigde al die vernieuwingen te zullen terugdraaien en al vast liet weten welke straffen onwillige burgers konden verwachten.
De bedoeling van deze invasie was om een oranjegezinde opstand uit te lokken.
Het effect was echter een algemene verontwaardiging, waarna door Nederlandse troepen het invasieleger werd opgerold en prins Willem ternauwernood naar Engeland kon ontsnappen.

Dat verzoek van prins Willem V aan de Engelsen had echter tevens tot gevolg, dat deze zich gerechtigd voelden om de Nederlandse koloniën te bezetten, waaronder West-Indië — het tegenwoordige Suriname en Antillen.
Hiermee komen we bij het onderwerp van deze publicatie, namelijk de West-Indische koloniale troepen: vier uit Nederland afkomstige bataljons, die in 1804 gerepatrieerd moesten worden en in Naarden gelegerd werden, om vandaar bij andere legeronderdelen te worden ingedeeld. Een paar duizend man — met vrouwen en kinderen — in een plaatsje van nog geen twee duizend inwoners, die letterlijk niets anders te doen hadden dan wachten op hun overplaatsing.

Het is binnen deze context — van vernieuwing en hoop op een betere toekomst — dat een aantal officieren besloot om in Naarden een vrijmetselaarsloge op te richten, met de wellicht veelzeggende naam: 'Deugd Beloond'.
Deels wellicht om de verveling te bestrijden. Maar vermoedelijk ook om met iets positiefs bezig te kunnen zijn.
Het bijzondere aan deze Naardense loge 'Deugd Beloond' is dat zij alles bij elkaar maar twee jaar (1804-06) echt goed gefunctioneerd heeft. Daarna waren de betrokkenen naar andere legeronderdelen overgeplaatst en leed de loge een moeizaam bestaan, tot in 1809 het licht formeel werd gedoofd.
Het fascinerende van deze loge is echter, dat haar korte bestaan via haar bewaard gebleven notulenboeken gedetailleerd kan worden gevolgd en dat zij daardoor een ooggetuigenverslag geeft van hoe in die tijd de maçonnieke werkwijze werd beoefend en beleefd.

J.A. den Ouden
(uitgesproken tijdens de presentatie van het boek op 18 maart 2005)



omhoog   terug naar begin van deze pagina